Juniperus

Jeneverbes
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Juniperus behoort tot de familie van de Cupressaceae (cypresfamilie). Het geslacht Juniperus kent ongeveer 60 soorten die bijna allemaal voorkomen op het noordelijk halfrond, op één na die in Oost-Afrika voorkomt.
Morfologie
Jeneverbessen zijn wintergroene naaldbomen die uitgroeien tot boom- of struik. De bladeren zijn naalden die in rijen van vier of in kransen van drie staan. De soorten zijn één- of tweehuizig. De mannelijke kegels zijn geel en eivormig of rechthoekig. De vrouwelijke kegels zijn na 1, 2 of 3 jaar rijp. De vrucht is geen houtige kegel, maar een schijnbes.
Belangrijkste toepassingen
Jeneverbessoorten worden in Nederland voornamelijk gebruikt in tuinen en parken als sierstruik.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Soorten van het geslacht zijn kalktolerant en sommige verdragen daarbij geen al te zure bodems (pH-KCl < ca 4,0). V.w.b. bodemvruchtbaarheid stellen ze geen bijzonder hoge eisen aan de groeiplaats maar groeien bij voorkeur op een niet al te natte, open bodem. In het algemeen zijn de soorten droogtetolerant. Ze zijn matig tot redelijk tolerant voor strooizout.
Ziekten en plagen
Veel cultivars van jeneverbessoorten zijn potentiële tussenwaardplanten voor de jeneverbesroest (Gymnosporangium spp die op verschillende soorten van het geslacht van de Rosacaea, o.a. Crataegus, Pyrus, Sorbus, Amelanchier bladvlekken veroorzaken). Op de jeneverbes zitten de vruchtlichamen doorgaans op de takken, waar ze verdikkingen van de bast veroorzaken waarboven het distale gedeelte bij zware aantasting afsterft. De voornaamste plagen zijn die van de schildluis Carulaspis juniperi en de takluis Cinara juniperi waardoor jonge takken kunnen verdrogen en de naalden verbruinen. Ook aantasting door de sparrespintmijt (Oligonychus ununguis) kan soms een aanzienlijke mate van naaldverbruining veroorzaken evenals die van de jeneverbesmineermot (Argyresthia trifasciata) en soms als gevolg van vraat door de jeneverbesmot (Dichomeris marginella). Verzwakte bomen (droogte) kunnen worden aangetast door bastkevers (Phloeosinus-soorten) waarvan de larven in het cambium leven en de bomen kunnen doden. Ook schimmels kunnen naaldverbruining en taksterfte veroorzaken ondermeer bij aantasting door de taksterfte (Kabatina juniperi) of het naaldschot (Lophodermium juniperi) of de verbruiningsziekte door Pestaliopsis funerea. Op (te) natte standplaatsen worden jonge bomen soms aangetast door wortelrot (Phytophthora spp.)