Prunus

Kers
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Prunus behoort tot de Rosaceae (rozenfamilie). Het omvat vierhonderd soorten die van nature voorkomen in het Andes-gebergte van Zuid-Amerika en op het noordelijke halfrond in de gehele Verenigde Staten, het zuiden van Canada, het noordelijk deel van Afrika, bijna geheel Europa en zeer grote delen van Azië tot in Korea en het noordelijk deel van Japan. Van nature komen in Nederland als boomvormende soort alleen P. avium en als opgaande struik P. padus en P. spinosa voor.
Morfologie
Deze bladverliezende bomen hebben een afwisselende bladstand. De bladeren hebben een gezaagde of getande bladrand. De tweeslachtige bloemen zijn vijftallig en wit, roze of rood van kleur. De vlezige steenvruchten zijn éénzadig.
Belangrijkste toepassingen
Vegetatief vermeerderd plantmateriaal (door enten of oculeren, veel soorten ook door zomerstek) wordt in het stedelijke gebied gebruikt voor straten, lanen, parken en plantsoenen. Generatief vermeerderd plantmateriaal van P. avium, P. padus en P. spinosa wordt in bossen en landschappelijke beplantingen gebruikt. Het sortiment fruitbomen van dit geslacht wordt in de Rassenlijst voor Fruitgewassen beschreven.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Prunus prefereert een zonnige, niet te hete standplaats. Prunus-soorten vragen goed ontwaterde, vochtleverende, voedselrijke, doch niet overrijke gronden, met een pH-KCl waarde > 4,5. P. padus, die van nature voorkomt op vochtige gronden, kan een pH-traject van 3,5-4,0 nog verdragen. Wind en zeewind worden slecht verdragen. Prunus is matig gevoelig tot gevoelig voor strooizout.
Ziekten en plagen
Schimmels: Loodglans of paarse korstzwam (Chondrostereum purpureum) veroorzaakt een zilverachtige glans op de bladeren. Door de aantasting takelt de boom geleidelijk af. Tak- en bloesemsterfte (Monilinia fructigena en Monilinia laxa) veroorzaakt gedurende en kort na de bloei afsterven en verdorring van overwegend éénjarige twijgen. Het treedt vooral op na hoge temperaturen en vochtigheden tijdens de bloei. Het wordt soms verward met een aantasting door het bacterievuur (Erwinia amylovora) waarvoor het geslacht in principe gevoelig is, maar waarvan aantasting in de praktijk niet zo veel voorkomt. Krulziekte (Taphrina spp.) geeft het blad een bobbelig uiterlijk waardoor het geheel wordt misvormd en vervolgens verdort en voortijdig afvalt. Van de bladvlekkenziektes zijn de hagelschotziekte en sproetvlekkenziekte het meest bekend. De hagelschotziekte (onder andere Stigmina carpophylla) veroorzaakt ronde vlekjes in het blad die na verdorring uit het blad vallen waardoor er kleine gaatjes ontstaan. Bij de sproetvlekkenziekte (Phloeosproella padi) ontstaan er talrijk kleine zwarte vlekjes op het blad waardoor het in ongelijkmatige gele tot rode tinten verkleurt en voortijdig afvalt. Buiten de fruitteelt zijn beide aantastingen in de praktijk doorgaans meer van invloed op de sierwaarde dan op de conditie van de boom. Bacteriën: bacterie-kanker of gomziekte (Pseudomonas syringae pathovar. mors-prunorum) veroorzaakt het vaak voorkomende verschijnsel van het "bloeden" van harsachtig gom uit ingezonken plekken (kankers) op de stam en takken. Het kan door verminderde vitaliteit op een te rijke bodem en/of bij te zware taksnoei optreden. Wortelknobbelziekte (Agrobacterium tumefaciens) veroorzaakt wratachtige tumoren aan de wortels, het ondergronds stamgedeelte en soms aan hogere delen van de plant. Pas bij zware aantasting (wat bij volwassen bomen zelden het geval is) heeft het een negatieve invloed op de conditie van de boom.Insecten: sommige soorten kunnen last hebben van jaarlijkse aantasting door bladluizen zoals de zwarte bonenluis ( Myzus cerasi) en de melige pruimenluis (Hyalopterus pruni). Bij zware bezetting misvormt het jonge bladen krult geheel naar binnen. In sommige jaren kunnen sommige soorten in het late voorjaar worden kaalgevreten door de pruimenspinselmot (Yponomeuta evonymellus), die dan vooral op P. padus en de meidoornspinselmot (Yponomeuta padellus) die vooral op P. spinosa en P. cerasiferae voorkomt. De bomen herstellen zich hiervan doorgaans zonder problemen nog hetzelfde groeiseizoen met de vorming van nieuw blad.Daarnaast kan er soms bladvraat optreden door rupsen van de voorjaarsuil (Orthosia cerasi) en de kleine wintervlinder (Operophtera brumata) die overigens een breed scala aan waardplanten heeft (en dus niet specifiek is voor Prunus). De kersenmineermot (Lyonetia clerkella) maakt lange slingerende gangen in het blad van Prunus spp. en andere Rosaceae.