Rubus

Braam
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Rubus behoort tot de familie van Rosaceae (rozenfamilie). De plant is genoemd naar de meest voorkomende vrucht: de braam, waar overigens ook de framboos onder valt. Het is een groot geslacht van bloeiende planten. Van de meer dan 2000 soorten die ooit zijn beschreven is er van momenteel 331 de botanische naam officieel vastgesteld. In Nederland zijn er 191 soorten bekend, waarvan 22 soorten algemeen voorkomen. Het is ook een geslacht waarvan wordt aangenomen dat het al zeer lang bestaat (> 30 miljoen jaar). Soorten van het geslacht komen voor op het gehele noordelijk halfrond, met natuurlijke verspreidingsgebieden die soms beperkt zijn tot (delen van) Europa, Azië of Noord-Amerika.
Morfologie
Struiken van het geslacht Rubus kenmerken zich door een losse groei met lange, hangende of half kruipende, meestal met stekels bezette stengels met veervormig samengestelde bladeren. De vruchten bestaan uit meerdere deelvruchtjes met ieder een zaadje. Ze vormen vaak een omvangrijk, oppervlakkig wortelstel waarmee ze zich via worteluitlopers kunnen uitbreiden om zodoende zeer brede struiken te vormen.
Belangrijkste toepassingen
Wilde soorten worden aangeplant in landschappelijke beplantingen, struwelen, bosranden en houtwallen. Ze zijn drachtplanten voor bloem-bezoekende insecten.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Soorten van het geslacht Rubus komen voor op allerlei grondsoorten en bodemtypes, in heggen, struikgewassen, bosranden en in lichte loofbossen, vaak op gestoorde gronden. De eisen die worden gesteld aan de bodemvruchtbaarheid zijn voor de meeste soorten betrekkelijk laag maar in het algemeen groeien ze het beste op gronden met een voldoende hoge stikstofleverantie. Ze hebben weinig voorkeur voor de bodem-pH groeien op zowel zure, kalkarme als kalkhoudende gronden, maar dat verschilt soms per soort. De meeste soorten kunnen zich nog wel goed handhaven op bodems met een geringe vochtleverantie en veel soorten groeien ook nog redelijk goed op de wat vochtige plaatsen, maar hier hebben ze vaak wat meer last van sommige blad- en stengelziektes. De tolerantie tegen wind, zeewind en zout (in de bodem) is variabel. Gemiddeld genomen zijn ze gevoelig voor bodemzout. De meeste soorten verdragen enige schaduw maar de vruchtdracht is dan gering. Ze groeien verreweg het beste op zonnige plaatsen.
Ziekten en plagen
Rubussoorten kennen nogal wat ziekten en plagen, zoals bladvlekkenziekten en bastvlekkenziektes, luizen en spintmijten, maar die zijn doorgaans niet beperkend voor de toepassing van de soorten in het wild. In de fruitteelt kunnen ze vaak voldoende worden beheerst door het treffen van de juiste cultuurmaatregelen.