Sambucus

Vlier
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Sambucus behoort tot de familie Adoxaceae (Muskuskruidfamilie). Het geslacht bestaat uit ruim 120 beschreven soorten ondersoorten en regionale variëteiten, waarvan inmiddels 22 als officiële soort zijn vastgesteld. In Nederland komen drie Sambucussoorten in het wild voor: de gewone vlier, de trosvlier (S. racemosa) en de niet-houtige kruidvlier (S. edulis). De soms verwilderde Canadese vlier (Sambucus canadensis) komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika.
Morfologie
Het zijn overwegend struiken of kleine bomen met schermvormige bloemen. De bladeren zijn samengesteld uit 5 - 9, aan de rand gezaagde, deelblaadjes. Ze bloeien in grote schermvormige bloemtrossen met kleine witte tot crèmekleurige bloempjes in het (late) voorjaar. Later verschijnen de rode of diep blauwzwarte (zelden gele of witte) bessen.
Belangrijkste toepassingen
Er bestaan diverse cultuurvariëteiten die vooral vanwege hun afwijkende bladvorm (laciniaat), bladkleur (rood, geel of bontbladig), kleur of smaak van de bessen worden toegepast als sierstruik in tuinen en plantsoenen.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
De soorten komen voor op allerlei grondsoorten en bodemtypes, met name op bodems die zijn verstoord waardoor het aanbod aan stikstof relatief groot is. De eisen die worden gesteld aan de vochtleverantie zijn betrekkelijk laag en ze groeien nog redelijk goed op natte bodems, maar langdurige waterstagnatie wordt minder goed verdragen. V.w.b. de bodemvruchtbaarheid groeien de soorten het beste op enigszins kalkhoudende gronden met een hoge stikstofleverantie. De gevoeligheid voor wind, zeewind en zout (in de bodem) verschilt per soort. Gemiddeld genomen zijn ze gevoelig tot matig gevoelig. De planten verdragen geen zware schaduw en groeien het beste op zonnige plaatsen.
Ziekten en plagen
Het geslacht kent een aantal veel voorkomende ziektes en plagen, zoals meeldauw en aantastingen door bladluizen, maar deze vormen geen noemenswaardige beperkingen voor de toepassing van de soorten.