Frangula alnus

Sporkehout (geen richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
Het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort omvat Europa en het uiterste westelijk deel van Azië (Klein-Azië). De soort komt van nature voor in Nederland.
Morfologie
Rechtopstaande, bladverliezende grote struik, die tot 6 m hoog kan worden. De groene, glimmende 3-7 cm lange bladeren, met een iets behaarde lichtgroen onderzijde en een 0,5 - cm lange bladsteel, zijn ovaal tot toegespitst eirond. In tegenstelling tot de wegedoorn heeft sporkehout geen doorns en zijn de bladeren gaafrandig en meer verspreidstandig. De vijftallige bloemen zijn tweeslachtig. De onopvallende, groenachtige bloemen staan in bundels van 3 tot 10 bloemen bijeen in de oksels. De bloeitijd loopt van april tot juli. De vrucht is een ronde 6-10 mm grote steenvrucht die eerst rood is en later zwart wordt.
Belangrijkste toepassingen
De soort wordt via zaad vermeerderd en is geschikt voor bossen en landschappelijke beplantingen. Door zijn wat “losse” groei minder geschikt voor hagen.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Sporkehout komt voor op vochtige, voedselarme standplaatsen in bossen, hagen en venen. In Nederland komt de soort vooral voor in het oosten en zuiden en in de duinen. Over het algemeen stelt de soort weinig eisen aan de bodem (bodemvaag), maar geeft de voorkeur aan een zure grond. Hij kan goed natte standplaatsen en schaduw verdragen en heeft een groot uitstoelingsvermogen. De soort is weinig tolerant voor droogte en redelijk tolerant voor waterstagnatie. Sporkehout is gevoelig voor zout.
Ziekten en plagen
Sporkehout kent diverse door schimmels veroorzaakte bladziekten en aantastingen door tak- en bladluizen, maar deze vormen als regel geen beperking voor de toepassing van de soort.