Crataegus x macrocarpa

Grootvruchtige meidoorn
(geen richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
De soort is een hybride tussen C. monogyna en C. rhipidophylla. Het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soort komt ruwweg overeen met die van de oudersoorten en omvat grote delen van Europa (incl. Nederland).
Morfologie
Gemiddeld genomen komen de morfologische eigenschappen het meest overeen met die van C. laevigata: een dichte, doornige struik of kleine boom die een hoogte bereikt tot 6 m. De bladeren van de kortloten zijn 2 tot 5 cm in grootte, glimmend groen en sterk getand tot aan de bladsteel. Het blad is gelobd met drie tot vijf lobben en de insnijdingen in het blad zijn dieper dan bij C. laevigata. De steunblaadjes bevatten vele beklierde tanden. De soort bloeit in mei. De witte, soms iets roze, anderhalve cm grote bloemen staan met 8-12 stuks bijeen in een tuil. De 5 kelkbladen zijn twee keer zo lang als breed. De bloem heeft 1 tot 2 stijlen. Dit verschilt per bloem aan dezelfde struik. De tot één cm grote, ronde tot eivormige, felrode vruchten bevatten 1-2 zaden.
Belangrijkste toepassingen
Generatief vermeerderd plantmateriaal wordt gebruikt voor landschappelijke rand- en grensbeplantingen (houtsingels, houtwallen).
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
De soort verdraagt schaduw matig en stelt vrij lage eisen aan de bodemvruchtbaarheid en aan het vochtleverend vermogen van de grond. De zuurgraad van de bodem dient hoger te zijn dan pH-KCl 4,5. De soort is redelijk tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. Buiten de groeiperiode zijn korte overstromingen geen probleem. Crataegus x macrocarpa maar is wel gevoelig voor strooizout, wind en zeewind.
Ziekten en plagen
Alhoewel er van deze hybride soort nog weinig bekend is over de gevoeligheid voor het bacterievuur, moet men er vooralsnog van uitgaan dat die vergelijkbaar is met die van zowel de eenstijlige als tweestijlig meidoorn. Dit geldt ook voor de overige ziekten en aantastingen waarvoor beide oudersoorten gevoelig zijn.