Ulex europaeus

Gaspeldoorn (geen richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
De Gaspeldoorn is een inheemse soort met een verspreidingsgebied van Zuid-Portugal tot en met Ierland tot en met Polen en Oekraïne. In midden Nederland bereikt de soort zijn noordgrens. De gaspeldoorn is elders in Europa aangeplant en komt buiten het Europese continent voor als hardnekkige invasieve soort o.a. in Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika waar hij concurreert met de aldaar inheemse vegetatie.
Morfologie
Het is een overblijvende wintergroene struik die een hoogte kan bereiken van twee tot zelden drie meter. De twijgen zijn behaard en geribd en vormen doorns aan het uiteinde. De twijgen zijn bezet met vele priemvormige bladeren met een stekelpunt. De gaspeldoorn bloeit in Februari-April met circa 1.5 cm lange gele bloemen die geurend zijn. Soms is er nabloei in de herfst of zelfs in de winter. De bloem is ca. 1.5 cm in lengte en geurend. De zwarte behaarde peulen zijn circa 1-2 cm in lengte.
Belangrijkste toepassingen
Generatief vermeerderd materiaal van de soort wordt toegepast in landschappelijke en natuurlijke beplantingen. In het verleden werd de gaspeldoorn aangeplant als groenbemester en voor veevoer, verfstofgewas en als doornhaag. Een gevuldbloemige cultuurvariëteit wordt in tuinen toegepast.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
De Gaspeldoorn is een pionier die in Nederland hoofdzakelijk voorkomt op kalkarme, löss of leem bevattende, droge tot matig vochtige zandgronden. De soort kan zich snel uitbreiden langs spoorwegen en op taluds langs wegen, die op het zuiden liggen. De soort is tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. In strenge winters sterven vele gaspeldoorns.
Ziekten en plagen
Er zijn geen belangrijke ziekten en plagen bekend die beperkend zijn voor het gebruik van de soort. De gaspeldoornkaartmot (Agonopterix umbellana) kan wel enige schade veroorzaken en is in het verleden ingezet voor de biologische bestrijding van de gaspeldoorn in o.a. Hawaï.