Betula pendula

Gewone berk, Ruwe berk, Scherpe berk, Zandberk (richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
De soort komt oorspronkelijk voor in Europa, Siberië en het noorden van Afrika. B. pendula is in Nederland inheems. In de natuur komen soms kruisingen met B. pubescens voor.
Morfologie
De 20 tot 30 m hoge boom heeft een witte stam met vooral op hogere leeftijd grove, donkere, vooral verticale groeven bij de stamvoet. Het is de enige Betula soort waarvan de schors vanaf de wortelhals groeven heeft. De losse, transparante, ovale kroon heeft dunne, hangende gladde twijgen, vaak met ruw aanvoelende wratjes. Het 3-6 cm lange, driehoekig tot ruitvormig-eironde blad heeft een dubbel gezaagde bladrand en is niet behaard. Bloeit in april met het uitlopen van het blad; Vrouwelijke katjes zijn opstaand en ca 1 cm lang, mannelijke katjes hangend en 3-8 cm lang. De vruchtkatjes zijn hangend en 2-4 cm lang.
Belangrijkste toepassingen
Generatief vermeerderd plantmateriaal wordt in bossen en landschappelijke beplantingen gebruikt. Na nauwkeurige selectie wordt generatief vermeerderd plantmateriaal ook in het stedelijk gebied gebruikt.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
B. pendula is lichteisend. Deze pioniersoort kan op arme, droge zandgronden in leven blijven, maar voor een goede ontwikkeling zijn betere bodemomstandigheden noodzakelijk, bijvoorbeeld humeuze of leemhoudende zandgronden. De bodem moet open en los zijn. De soort is weinig tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. B. pendula is niet gevoelig voor vorst en gevoelig voor zeewind en strooizout.
Ziekten en plagen
Behoort met B. pubescens tot de meest roestgevoelige Betula soorten.