Crataegus monogyna

Eenstijlige meidoorn (geen richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
Deze soort, in Nederland inheems, komt van nature in geheel Europa en rond het Middellandse Zeegebied voor.
Morfologie
De kleine boom of struik kan een hoogte van ruim 7 m bereiken. De kroon is dicht met gedoornde twijgen. Het blad verschijnt in maart-april. Het breed eironde tot driehoekige blad op de kortloten heeft bladslippen die tot op of over de helft ingesneden zijn, met alleen aan de top enkele grove tanden. De steunblaadjes zijn weinig of ongetand. De soort bloeit in mei, iets later dan C. laevigata. De kelkblaaden zijn stomp driehoekig. De in tuilen geplaatste witte bloemen hebben één stijl. De dofrode, eironde vruchten bevatten één zaadje.
Belangrijkste toepassingen
Generatief vermeerderd plantmateriaal wordt gebruikt voor rand- en grensbeplantingen.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
De soort verdraagt schaduw matig. C. monogyna stelt vrij lage eisen aan de bodemvruchtbaarheid en het vochtleverend vermogen van de grond. De zuurgraad van de bodem dient hoger te zijn dan pH-KCl 4,5. De soort is tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. Buiten de groeiperiode zijn korte overstromingen geen probleem. C. monogyna is wel gevoelig voor strooizout en voor windworp, scheef waaien en zeewind.
Ziekten en plagen
Er zijn geen specifieke aantastingen waarin C. monogyna zich onderscheidt van de andere meidoornsoorten.