Malus sylvestris

Wilde appel (geen richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
De wilde appel (Malus sylvestris) komt voor in grote delen van Europa en Zuidwest-Azië, maar vooral in de bergachtige gebieden in het zuiden. De soort komt van nature voor in Nederland. Door het voorkomen van talrijke hybriden met cultuurvormen is het lastig om autochtone bomen van verwilderde en cultuurvormen te onderscheiden.
Morfologie
Het is een kleine boom of struik, maar kan tot een hoogte van 10 m uitgroeien. De grijsbruine tot roodbruine twijgen zijn geribbeld vanwege de in gebraste platen verdeelde schors en zijn soms gedoornd. De verspreidstaande bladeren zijn ovaal of eirond, enigszins toegespitst aan de top en met een breed wigvormige voet en een fijn gekartelde of n tot dubbel gezaagde bladrand. De bladgrootte is variabel: 3-11 x 2,5-5,5 cm. Het blad is aan de bovenzijde heldergroen en het jonge blad is aan de onderkant behaard tot viltig. Oudere bladeren zijn doorgaans kaal. De wilde appel heeft kleine bloemen (3-4 cm in diameter) met vijf witte tot lichtroze kroonblaadjes. De bloeiwijze is een schermvormige tros, die aan de top van de korte loten zit. Wilde appels bloeien tamelijk vroeg in het voorjaar: april - mei. De bolle, 2,5 à 3 cm grote, vrij harde vlezige vrucht (de appel) is groen tot geelgroen, soms met een rode blos. Hij is vrijwel onbehaard en heeft een zure smaak. Belangrijke toepassingen. Voor de fruitteelt is de soort op zich van weinig belang. Geschikt voor landschappelijke beplantingen. Daarnaast wordt de wilde appel ook als sierboom gebruikt in tuinen en parken, maar doorgaans maakt men daar meer gebruik van speciaal voor sierwaarde gekweekte selecties. Het hout wordt soms gebruikt voor snijwerk, maar heeft verder geen commerciële betekenis.
Belangrijkste toepassingen
Geschikt voor landschappelijke beplantingen. Het hout wordt soms gebruikt voor snijwerk, maar heeft verder geen commerciële betekenis. De soort wordt via zaad en stek vermeerderd.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
De soort komt voor in loofbossen, heggen, kreupelhoutbosjes en bermen op vochtige matig voedselrijke bodems. V.w.b. de bodem-pH wordt het traject 3,0-3,5 niet meer verdragen, maar het traject 3,5-4,5 geeft nog redelijke groei. Ook hoge waarden (6,5-8,0) worden nog verdragen zonder dat ijzer- of mangaangebrek optreedt. Wilde appel groeit zowel in de volle zon als in halfschaduw. De soort is niet geschikt voor zinkhoudende bodems. De soort is tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. De tolerantie voor spatzout is laag en die voor bodemzout is matig.
Ziekten en plagen
De soort is gevoelig voor schurft.