Salix aurita
- Geoorde wilg (geen richtlijnsoort)
- Natuurlijk verspreidingsgebied
- De geoorde wilg heeft zijn natuurlijk verspreidingsgebied in Europa, met uitzondering van het hoge noorden en Zuidwest- Azië. De soort komt van nature voor in Nederland. S. aurita vormt natuurlijke hybriden met S. cinerea en S. caprea.
- Morfologie
- De geoorde wilg is een struik, die meestal niet hoger dan 3 m wordt. De twijgen worden snel kaal en verkleuren roodachtig. De bladeren zijn klein (2-4 cm lang), rimpelig, en omgekeerd eirond, aan de bovenzijde dofgroen en aan de onderzijde aanvankelijk viltig behaard. De bladrand is gegolfd. De soort heeft grote oorvormige steunblaadjes. De knoppen zijn eivormig geel tot rood. De katjes zijn tot 2,5 cm lang. Over het algemeen is het een kleinere struik dan Salix cinerea, waar hij op lijkt. Bloeitijdstip is in april - mei.
- Belangrijkste toepassingen
- De soort kan gebruikt worden voor landschappelijke beplantingen en wordt vermeerderd door winterstek of zaad.
- Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
- De geoorde wilg komt voor in natte bossen en struwelen. Het is een half-schaduwsoort. De soort komt voornamelijk voor op zure, veenachtige of zandige gronden, maar kan op alle gronden groeien mits de grondwaterstand hoog is. De soort is weinig tolerant voor droogte en redelijk tolerant voor waterstagnatie al moet dit binnen de groeiperiode niet langer zijn dan enkele weken. De soort is bestand tegen zeewind.
- Ziekten en plagen
- Er zijn geen specifieke ziekten en plagen waarmee met het gebruik van deze soort meer dan normaal rekening moet worden gehouden.
Salix |
Categorie: Opstanden, uitgangsmateriaal van bekende origine
Herkomstnaam | Beheerseenheid (lokale naam) | Locatie (NB/OL) | Coordinaten | Hoogte (m) | Opp (ha) | Oorspronkelijke herkomst | Doelstelling | Aanleg | Beheerder | Opmerkingen |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Roggebotzand-01 NL.SI.8.2.01-01 |
Dronten, Roggebotzand zz 055 | 52.554N 5.809E | 183.6 507.5 | 5 | — | autochtoon | Ecologie | 2003 | Staatsbosbeheer | genenbank, 172 klonen |