Quercus robur

Inlandse eik, Zomereik (richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
De zomereik komt oorspronkelijk in bijna heel Europa voor. Het natuurlijke verspreidingsgebied komt vrijwel overeen met dat van de wintereik, maar strekt zich verder oostelijk via Rusland tot in de Kaukasus uit. De soort is in Nederland inheems. In heel Europa wordt ze reeds lang aangeplant als laanboom en bosboom en ook beheerd als hakhout. In de loop der jaren zijn talloze cultuurvormen ontstaan die voornamelijk in habitus, bladkleur of bladvorm afwijken.
Morfologie
Quercus robur groeit matig tot langzaam, vooral in de jeugdfase. De 30 tot 40 m hoge boom heeft een tamelijk rechtdoorgaande stam met een in de lengterichting sterk gegroefde bast. De spil loopt echter niet door tot in de top. De onregelmatige wijdvertakte kroon groeit bij een solitair staande boom breed uit. De takken en twijgen zijn hoekig en gekromd. Het blad verschijnt laat en is aanvankelijk iets roodachtig gekleurd. De bladsteel is zeer kort, 2-8 mm. Het blad heeft een meestal ongelijk geoorde, hartvormige bladvoet en een asymmetrische, stomp gelobde bladrand. Het is dofgroen. Gedurende het groeiseizoen vormen de bomen twee en soms drie groeischeuten (St. Janslot). De soort bloeit in mei. De vrouwelijke bloemen zijn lang gesteeld. De langwerpig eivormige eikel heeft donkere, overlangse strepen en rijpt in de herfst van hetzelfde jaar. De houtkwaliteit van de zomereik is bijzonder goed, het hout wordt onder andere gebruikt voor meubels, fineer, parket, hout voor constructie en restauratie.
Belangrijkste toepassingen
Generatief vermeerderd plantmateriaal wordt gebruikt in bossen en landschappelijke beplantingen.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Q. robur verdraagt, behalve in het jeugdstadium, schaduw slecht. In het jeugdstadium is concurrentie om vocht met onkruiden, gras of andere bomen van groter invloed op het al dan niet aanslaan dan concurrentie om licht. Deze soort groeit zowel op lichte als op zware gronden, mits de doorwortelbaarheid voldoende is, maar prefereert een vochtige leemhoudende grond. De soort is tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie. De soort verdraagt, in tegenstelling tot de wintereik, tijdelijke hoge grondwaterstanden en zelfs perioden van overstroming tijdens het groeiseizoen. De soort is goed bestand tegen strenge vorst in de winter maar is, in het bijzonder in de jeugdfase, wel gevoelig voor vroege vorst in het najaar en late voorjaarsvorst. De zomereik is goed bestand tegen wind, en weinig gevoelig voor zeewind en strooizout.
Ziekten en plagen
Met name als zaailing en in de jeugdfase zeer gevoelig voor echte meeldauw (Erysiphe alphitoides). De belangrijkste schadeveroorzakers zijn die van de groene eikenbladroller (Tortrix viridana), de grote wintervlinder (Erannis defoliaria) en de kleine wintervlinder (Operophtera brumata).