Corylus

Hazelaar
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Corylus behoort tot de familie van de Betulaceae (berkenfamilie). Het geslacht omvat ongeveer 10 soorten. Soorten van dit geslacht zijn van oorsprong alleen te vinden in de gematigde zone van het noordelijke halfrond. Ze worden voornamelijk gekenmerkt door hun vruchten: de hazelnoten. In Nederland is Corylus avellana inheems.
Morfologie
Het geslacht bestaat uit bladverliezende struiken en enkele bomen. Het zijn eenhuizige, eenslachtige, nootvruchtdragende katjesdragers. De enkelvoudige, verspreid staande bladeren zijn eirond en hebben een dubbelgetande rand. De mannelijke, vaak vrij lange (tot > 10 cm) katjes bestaan uit een enkele bloem en zijn bij rijpheid geel gekleurd. De groene vrouwelijke katjes zijn erg klein, knopachtig met uitstekende roodgekleurde stijlen. De meestal eetbare nootvruchten zijn omgeven door een buisvormig, enigszins houtachtig omhulsel dat van boven onregelmatig ingesneden is en dat de noot gedeeltelijk en soms zelfs vrijwel geheel bedekt.
Belangrijkste toepassingen
Soorten van het geslacht Corylus worden al sinds de Romeinse tijd geteeld om de noten. De hiervoor geschikte rassen zijn beschreven in de Rassenlijst voor groot-fruitgewassen. In Nederland wordt in het stedelijke gebied voornamelijk Corylus colurna aangeplant, één van de weinige boomvormige hazelaars.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Corylus stelt geen bijzondere eisen aan de bodemvruchtbaarheid, maar prefereert een licht zure tot licht basische bodem. Ook op kalkrijke bodems (tot pH-KCl waarde 8,0) is de groei nog goed, maar zure bodems (pH-KCl < 3,5) worden daarentegen niet meer verdragen. De tolerantie voor zout is variabel: van gevoelig tot matig tolerant.
Ziekten en plagen
Soms kunnen de bladeren worden aangetast door meeldauw (Phyllactinia gutata). Plaatselijk kan in sommige jaren bladvlekkenziekte en scheutsterfte optreden, veroorzaakt door Xanthomonas corylina, maar landelijk gezien heeft deze aantasting verder niet zoveel betekenis. De rondknopmijt (Phytoptus avellanae) vormt in sommige jaren gallen in de knoppen van éénjarige twijgen, meestal de eindknoppen, waardoor deze niet meer uitlopen. De schade aan de boom is echter beperkt omdat deze doorgaans nog wel in staat is om gedurende het groeiseizoen uit de niet aangetaste knoppen voldoende bladmassa te ontwikkelen. Aantastingen van de hazelnootboorder (Balaninus nucum) veroorzaken in sommige jaren aanzienlijke hoeveelheden 'loze' vruchten. Dit is echter vooral een probleem in de productieteelt. De gele hazelbladluis (Myzocallis coryli) is gespecialiseerd op Corylus soorten. Er treedt echter weinig bladschade door op, maar vooral overlast door honingdauwproductie en vermindering van sierwaarde door de zich daarop ontwikkelende roetdauwschimmel (Capnodia spp.). Soms kunnen larven van de elzenhaan (Agelastica alni) opvallend aanwezig zijn. Verder kunnen de bladeren nog worden beschadigd door een aantal wantsen, cicaden, galmuggen en kevers, maar dit betreft meestal incidenteel optredende aantastingen die niet bijzonder schadelijk zijn voor de boom.