Hippophae

Duindoorn
Soorten en natuurlijke verspreiding
Het geslacht Hippophae behoort tot de familie Elaeagnaceae (Olijfwilgenfamilie) waarvan de olijfwilg (Elaeagnus spp.) de belangrijkste vertegenwoordiger is. Hippophae is een betrekkelijk klein geslacht waarin momenteel 6 soorten en hybriden worden onderscheiden waarvan het soms wat gefragmenteerde herkomstgebied zich uitrekt over grote delen van Azië en west Europa tot aan het Middellandse zeegebied en de kusten van de Noordzee.
Morfologie
Planten van het geslacht Hippophae zijn struiken die zich kenmerken door een enigszins bossige groei met stugge takken en smalle, afvallende bladeren. De bloei van de meeste soorten is weinig opvallend en vaak zijn de planten tweehuizig en komen de mannelijk en vrouwelijk bloemen op verschillende struiken voor. Ze vormen zowel een breed als diepgaand wortelstelsel en hebben, evenals de vlinderbloemigen, wortelknolletjes die bacteriën bevatten waarmee stikstof uit de bodemlucht kan worden omgezet in voor de plant opneembare stikstofverbindingen.
Belangrijkste toepassingen
De wilde soorten worden soms aangeplant in landschappelijke beplantingen en op losse zandgronden om verstuiving tegen te gaan. Maar ook worden in sommige landen de struiken geteeld voor de oogst van de bessen. Ze zijn drachtplanten voor bloem-bezoekende insecten.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
Duindoorns zijn goed bestand tegen droogte en stellen overigens weinig eisen aan de bodemvruchtbarheid, mede dankzij het stikstofbindend vermogen van de wortels. Ze verlangen een lichtzure tot kalkhoudende, goed ontwaterde bodem. Natte bodems en bodems met waterstagnatie worden slecht verdragen. Ze zijn lichtbehoevend en groeien het beste in de volle zon. Gemiddeld genomen zijn ze zeer tolerant voor wind, zeewind en zout en zijn in Nederland winterhard.
Ziekten en plagen
Duidoornsoorten kennen een aantal ziekten en plagen, zoals bladziekten en rupsenvraat, maar die zijn doorgaans niet beperkend voor de toepassing van de soorten.