Rosa rubiginosa
- Egelantier (geen richtlijnsoort)
- Natuurlijk verspreidingsgebied
- Het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort omvat Europa tot Zuid-Scandinavië, waaronder Nederland, Zuidwest-Azië en het Atlasgebergte.
- Morfologie
- De egelantier is een lage gedrongen struik. De takken dragen haakvormig gekromde stekels. De bladeren zijn vijf en zeventallig, met vrij kleine ovale blaadjes. De blaadjes hebben aan de onderzijde naar appels geurende klieren, daarnaast zijn ze weinig behaard tot kaal. De bloemen zijn iets kleiner dan die van de hondsroos en hebben tweekleurige kroonbladen: rozerood en wit. De soort bloeit in juni-augustus. De bottel is vuurrood en soms met gesteelde klieren bezet
- Belangrijkste toepassingen
- De egelantier wordt via zaad of stek vermeerderd en is geschikt voor landschappelijke beplantingen.
- Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
- De soort komt voor in heggen en struwelen. De soort geeft de voorkeur aan zonnige, min of meer kalk- en stikstofrijke grond. De soort is tolerant voor droogte en weinig tolerant voor waterstagnatie.
- Ziekten en plagen
- Er zijn geen aantastingen waarmee bij toepassing van deze soort in het bijzonder rekening moet worden gehouden.
Rosa |
Categorie: Opstanden, uitgangsmateriaal van bekende origine
Herkomstnaam | Beheerseenheid (lokale naam) | Locatie (NB/OL) | Coordinaten | Hoogte (m) | Opp (ha) | Oorspronkelijke herkomst | Doelstelling | Aanleg | Beheerder | Opmerkingen |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Roggebotzand-01 NL.SI.8.2.01-01 |
Dronten, Roggebotzand zz 047 | 52.554N 5.809E | 183.6 507.5 | 5 | — | autochtoon | Ecologie | 2004 | Staatsbosbeheer | genenbank, 34 klonen |