Fagus sylvatica

Beuk (richtlijnsoort)
Natuurlijk verspreidingsgebied
Fagus sylvatica komt van nature voor in geheel West- en Midden-Europa. Het gebied wordt in het oosten begrensd door een globale lijn van Riga tot Istanbul en in het zuiden door de Middellandse Zee, met uitzondering van het zuiden van Spanje. In het noorden komt de beuk voor tot in Zuid-Zweden en Zuidoost-Noorwegen. In het noorden van zijn verspreidingsgebied is de beuk een boom van de vlakte. Meer naar het zuiden komt hij ook hoger in het gebergte; in midden Europa tot ca 1600 m.
Morfologie
In bosverband ontwikkelen zich rechte, snelgroeiende, 30 tot 40 m hoge bomen met een, afhankelijk van de plantdichtheid, meer of minder brede, dichte, ovale tot ronde kroon. Vrijstaand ontwikkelt zich een tot 25 m hoge boom met een zeer brede, bolvormige kroon met een lage, dichte vertakking. De takstand en de mate van vertakking evenals de bladkleur kunnen binnen de soort sterk variëren. Behalve het bekende type met een brede kroon en een doorgaande spil komen ook minder gewenste typen voor met zeer veel zware, omhoog gerichte zijtakken. De soort heeft een dunne, gladde, grijze zilverachtige bast. De dunne zigzag groeiende twijgen zijn bezet met lange, glimmende, bladknoppen en dikkere bloemknoppen. De bladsteel is 1-1,5 cm lang. Het verspreid staande, ovale en spits toelopende blad is 5-10 cm lang en heeft een bladrand die gaafrandig of stomp getand is. De bladtop is spits toelopend. De bladkleur is gewoonlijk glanzend donker groen, maar er bestaan ook typen met rood tot zeer donker roodbruin blad. De bloei vindt plaats in april-mei, gelijktijdig met het verschijnen van het blad. De mannelijke bloemen staan in langgesteelde, slap hangende, rijkbloeiende katjes bijeen. De vrouwelijke bloemen staan met telkens twee bijeen in kortgesteelde, rechtopstaande, viltige hoofdjes. De bloemen zijn in een met vier kleppen uitwijkend, bekervormig, zacht gestekeld vruchtomhulsel geplaatst dat later verhout. Het scherp driekantige, 1-2 cm lange nootje is glimmend bruin.
Belangrijkste toepassingen
In bossen wordt generatief vermeerderd plantmateriaal aangeplant vanwege de houtproductie. Beukenhout wordt voor veel doeleinden gebruikt hoewel de natuurlijke duurzaamheid zeer laag is. Het hout is vrij hard, fijn van nerf, zeer buigzaam en krimpt sterk bij het drogen. Het hout is goed te bewerken en splintert niet. Hierdoor is het goed te gebruiken in de meubelindustrie, voor parket en als fineer. In Nederland komt in de bestaande lanen en bossen een hoog percentage bomen met getordeerde (draaigroei) stammen voor. Dit vermindert de waarde van het hout sterk. Beukenhout krijgt op latere leeftijd vaak een rode kern waardoor het niet meer voor blanke producten kan worden gebruikt.
Klimaat- en groeiplaatseigenschappen
F. sylvatica is bruikbaar op alle gronden, behalve op zeer arme droge en zeer natte gronden. Een goede groei en ontwikkeling wordt verkregen op een goed doorwortelbare, voedselrijke leem- of lösshoudende of enigszins kleihoudende grond. Omdat beukenwortels in symbiose met bepaalde schimmels groeien wordt aanbevolen om de bomen met kluit te planten. F. sylvatica verdraagt schaduw zeer goed. De bast van stam en takken, maar ook de dunne zgn. schaduwbladeren zijn erg gevoelig voor zonbestraling. Oudere of jonge "onbeveerde" bomen die plotseling worden blootgesteld aan het zonlicht kunnen na vrijstelling soms in een periode van slechts enkele jaren daarna geheel afsterven. Jonge solitaire bomen worden daarom altijd als "beveerde" spil geplant. De soort is weinig tolerant voor stagnerend grondwater, wisselende grondwaterstanden en bodemverdichting. Ze is gevoelig voor strooizout, wind en zeewind. Het herstelvermogen is gering; veranderingen van de groeiplaatsomstandigheden worden door oudere bomen slecht verdragen. De beuk stelt weinig eisen aan het klimaat, zowel hitte als kou worden goed verdragen. Extreme droogte, zeker als deze langer aanhoudt, wordt echter slecht verdragen met name op slechtere groeiplaatsen. Late voorjaarsnachtvorst kan leiden tot schade aan jonge twijgen.
Ziekten en plagen
F. sylvatica heeft over het algemeen weinig last van ziekten en plagen. De volgende schimmelaantastingen kunnen op de beuk voorkomen: meniezwam of vuur (Nectria cinnabarina), bastkanker (Neonectria ditissima), roetdauw (Dematiaceae) en de necrotische vlekken veroorzakende bladschimmel Apiognomonia errabunda. Tot de belangrijkste insecten die op F. sylvatica zijn waargenomen behoren de beukenbladluis (Phyllaphis fagi), de wollige beukenstamluis (Cryptococcus fagisuga), en de beukenspringkever (Orchestes fagi). Daarnaast kunnen verschillende galmijten, kevers, keverlarven, en cicaden op de beuk voorkomen, maar ernstige schade levert dit meestal niet op. Incidenteel kan ook (kaal)vraat door rupsen voorkomen.